Loading...
 

1 Samuël 18, 6-9 . 19, 1-7

1 Samuël 18, 6-9 . 19, 1-7: Saul wil David doden

De tekst

’Bijbel in gewone taal’

(Deze Bijbeltekst komt uit de Bijbel in Gewone Taal, © Nederlands Bijbelgenootschap 2014, p. 428-429)

Na het gevecht met Goliat ging David met het leger terug naar Jeruzalem. Overal waar het leger kwam, waren er vrouwen om koning Saul te begroeten. De vrouwen zongen en ze dansten bij de vrolijke muziek van trommels en andere instrumenten. Ze zongen om de beurt: ‘Saul heeft duizend mannen gedood, en David wel tienduizend!’
Dat lied maakte Saul woedend. Hij dacht: Ze zeggen dat David tienduizend vijanden gedood heeft en ik maar duizend. Straks willen ze hem nog koning maken!
Vanaf die dag vertrouwde Saul David niet meer.

Vanaf dat moment liet Saul aan iedereen weten dat hij David wilde doden. Hij vertelde het ook aan zijn zoon Jonatan. Maar Jonatan hield veel van David. Daarom waarschuwde Jonatan hem. Hij zei: ‘Mijn vader probeert je te doden. Dus pas op! Verstop je morgenochtend op een plek buiten de stad. Dan zal ik samen met mijn vader ook daarheen komen, en met hem over jou praten. Daarna zal ik je vertellen wat hij gezegd heeft.’
De volgende ochtend praatte Jonatan met Saul over David. Hij zei: ‘Koning, doe uw dienaar David geen kwaad. Want hij doet u ook geen kwaad. Hij doet juist veel goede dingen voor u. Hij heeft Goliat verslagen, ook al was dat gevaarlijk voor hemzelf. Zo heeft de Heer ervoor gezorgd dat Israël een belangrijk gevecht won. Dat hebt u zelf gezien. En u was daar blij om. Als u David nu doodt, dan doodt u iemand die onschuldig is. Waarom zou u dat doen? Daar is geen reden voor.’ Saul luisterde naar Jonatan, en hij beloofde plechtig: ‘David zal niet gedood worden. Dat is zo zeker als de Heer leeft!’
Toen riep Jonatan David en vertelde hem alles. Daarna bracht hij David naar Saul. En David kwam weer in het paleis wonen, net als vroeger.



Dichter bij de tijd

(Bewerking: C. Leterme)

Toen David terugkeerde van zijn overwinning op de Filistijn Goliat,
liepen alle vrouwen in Israël zingend en dansend
op muziek van tamboerijnen en rinkelbellen
om koning Saul feestelijk te verwelkomen.
Ze zongen: ‘Saul versloeg ze bij duizenden, David bij tienduizenden.’
Maar Saul ergerde zich aan dat lied en zei woedend:
‘David geven ze er tienduizenden en mij maar duizenden.
Nog even en ze roepen hem uit tot koning!’
Vanaf die dag begon Saul David te wantrouwen.

Saul zei aan zijn zoon Jonatan en aan zijn hovelingen
dat hij David dood wilde.
Maar Jonatan, een goede vriend van David, waarschuwde hem:
‘David, mijn vader Saul wil je doden.
Let op morgenvroeg. Verberg je en blijf waar je bent.
Ik ga dan met mijn vader de stad uit,
Ik hou halt bij jou in de buurt en spreek met mijn vader over jou.
Daarna laat ik je weten wat ik te horen kreeg.’

Jonatan pleitte bij zijn vader Saul voor David.
Hij zei: ‘Laat de koning maar niets kaad doen met zijn dienaar David,
want hij heeft je niets misdaan.
Integendeel, hij heeft je juist grote diensten bewezen.
Met gevaar voor eigen leven versloeg hij de Filistijn,
en God bezorgde Israël een grote overwinning.
Dat heb je met eigen ogen gezien en je was er blij om.
Waarom zou je dan onschuldig bloed vergieten
door Hem te doden zonder dat daar een reden voor is?’
Saul liet zich door Jonatan overreden en zei:
‘Zo waar God leeft, David zal niet gedood worden.’

Toen riep Jonatan David en zei hem wat er gezegd was.
Hij bracht David bij Saul
en David kwam weer aan het hof wonen zoals vroeger.



Stilstaan bij …

David
(= de geliefde)
David, de meeste geliefde koning van het joodse volk, leefde zowat 1000 jaar voor Christus. Hij was dé grote koning van de joden. Zij herinneren zich zijn tijd als een gouden tijd: voor het eerst zwierf het volk niet meer, had het een vaste stek gevonden.

Filistijn
De Filistijnen bewoonden oorspronkelijk het zuidelijk deel van Klein-Azië, Kreta en andere eilanden in de Middellandse Zee. Rond 1200 voor Christus werden ze uit hun woongebieden verjaagd door volkeren uit het noorden. Filistijnen waren uitstekende zeevaarders en krijgers. Ze gebruikten al wapens van ijzer toen de Israëlieten alleen maar bronzen wapens kenden.

Zingen
In de tijd van de Bijbel was het blijkbaar de gewoonte om liederen te schrijven en te zingen als het leger van Israël vijanden had overwonnen.
Zo zong Myriam, volgens de Bijbel de zus van Mozes, samen met de vrouwen een lied om de overwinning op de Egyptenaren te vieren.

Saul
(= de afgebedene, de gevraagde)
Saul was de eerste koning van Israël. Hij regeerde rond 1030-1015.
Zijn jongste dochter Mikal was getrouwd met David.
Saül is in veel opzichten te vergelijken met de rechters uit de vorige periode. Hij was een herenboer met militaire kwaliteiten, maar geen groot politicus en ook geen goede organisator. Op godsdienstig vlak kon hij ernstige conflicten niet vermijden.
De stammen die hem tot leiderkoning uitriepen, behielden elk hun onafhankelijkheid. Alleen als er oorlog gevoerd werd had hij het recht weerbare mannen op te roepen voor militaire expedities. Elke Israëliet moest die oproep te volgen.
Na verloop van tijd gedroeg Saul zich als een oosters despoot.

Jonatan
(= God heeft gegeven)
Oudste zoon van Saul. Zijn vriendschap voor David was erg groot:
. Hij gaf David zijn wapenrusting (mantel, riem, speer, boog en pijlen)
. Hij deed afstand van zijn aanspraken op het koningschap ten voordele van David.





Bij de tekst

God

Merk op hoe Jonatan naar de geschiedenis kijkt: David heeft Goliat neergeslaan, maar daarachter ziet hij hoe het God is die Israël de overwinning geeft.